27 januari en 2, 3, 4 februari 2018
De Dood en het meisje is een eeuwenoud thema in de kunst dat teruggaat op de mythe van Persephone uit de Griekse Oudheid.
Op een dag schaakte Hades, de god van de onderwereld, het meisje, toen ze samen met enkele nimfen bloemen aan het plukken was. Haar moeder, de godin Demeter, ging wanhopig naar haar op zoek en liet intussen de aarde verdorren, waardoor hongersnood ontstond. Na veel gepalaver stemde Zeus ermee in dat Persephone een deel van het jaar bij haar moeder verbleef en het andere deel in de onderwereld. Zo verklaarden de Oude Grieken het ontstaan van de seizoenen.
In 1923 schreef de Italiaanse auteur Alberto Casella een stuk onder de titel ‘La morte in vacanze’, dat een slimme variatie is op dit oerverhaal. De Dood begeeft zich drie dagen onder de levenden om te achterhalen waarom mensen zich zo vastklampen aan het leven en de liefde. Maar het meisje dat hij ontmoet overtreft zijn stoutste verwachtingen.
Een dramatische danse macabre, nu eens griezelig, dan weer grappig en tenslotte ontroerend.
Toneel Heverlee haalt deze tragische fabel, die destijds de wereld rondging en meermaals werd verfilmd, nu opnieuw van onder het stof in een frisse, nieuwe Nederlandse vertaling.
Volle maan. Een luxueuze villa ergens in Italië. Een schaduw. Een auto-ongeval. Onverklaarbare gebeurtenissen.
En dan: de plotse verschijning van een ongenode gast. De Dood wil drie dagen vakantie nemen in de villa om uit te zoeken waarom de mensen hem vrezen en zich zo vastklampen aan het leven en de liefde. Onder geen beding mag zijn ware identiteit bekend geraken.
Wanneer hij zich in menselijke gedaante onder de andere gasten mengt en de ongetrouwde vrouwen in het gezelschap onbeschroomd het hof begint te maken, gaan de poppen aan het dansen.
En dan begint een strijd tussen liefde en dood, waarvan niemand de uitkomst had durven voorspellen.
Over het tot stand komen van het stuk schreef Casella in 1955 het volgende:
Ik vat de ontstaansgeschiedenis van het stuk even samen. Die ligt verspreid. Het eerste bedrijf zag het licht in één nacht, op de gehuurde kamer die ik uitsluitend gebruikte om toneelstukken te schrijven en waar ik was ingetrokken bij het schrijven van het dramatisch gedicht Prometeo. Het was carnaval. Om de deelname aan een bal te vermijden had ik mij in alle eenzaamheid opgesloten en was gaan rusten. Ik las. Plots barstte een onweer los. Bliksemschichten flitsten met gedonder heen en weer en zetten alles in vuur en vlam. Ik hou niet zo van de ontketende natuurelementen die geëscorteerd worden door de Dood. Ik voelde, ik zag de dood. Meedogenloos dwaalde Thanatos, de fraaie god van de dood, rond op zoek naar een prooi. “En als hij nu eens, om het leven te leren kennen, enkele dagen vakantie nam om tot rust te komen?”, dacht ik. Ik rende naar de tafel en pende in duizelingwekkende vaart het eerste bedrijf neer, alsof het me gedicteerd werd. Bij dageraad was het doek gevallen. En ik ging slapen.
Een maand later las ik mijn toneelfabel voor aan Virgilio Talli in zijn huis in Milaan. Talli aanhoorde aandachtig de drie bedrijven zonder commentaar te geven. Op het einde drukte hij mij de hand en zei: “Jij zal het theater binnenkomen door de grote poort.” Hij bestelde een koets en nam me mee op zijn dagelijkse wandeling over de Corso. Een ritueel dat mij de bekroning leek van een triomf.
Na de Italiaanse première in Firenze op 10 oktober 1923 veroverde het stuk langzaam maar zeker Europa en kwam het uiteindelijk ook in de Verenigde Staten terecht, waar het stevig onder handen werd genomen door Walter Ferris.
Na een try-out tournee van zes maanden met de jonge Katherine Hepburn in de rol van Grazia, beleefde Death takes a holiday zijn Broadwaypremière in het Ethel Barrymore Theatre in New York op 26 december 1929 in een productie van Lee Shubert met Philip Merivale als de Dood en Rose Hobart als Grazia. Ondanks een trage start werd het één van de hits van het seizoen 1929-1930 met maar liefst 180 voorstellingen.
In 1934 regisseerde Mitchell Leisen voor Paramount de eerste en tot op vandaag ook de beste filmversie van het stuk. Maxwell Anderson en Gladys Lehman schreven het scenario. De hoofdrollen waren voor Fredric March en Evelyn Venable.
Het Nederlandse Centraal Tooneel programmeerde het stuk in 1935 onder de titel Drie dagen onder de levenden met Cees Laseur en Mary Dresselhuys in de hoofdrollen. De regie was eveneens in handen van Laseur. Afgaande op de kritieken uit die tijd konden het stuk en de voorstelling maar weinigen bekoren. Het stuk werd nadien nog in het Nederlands taalgebied opgevoerd onder de titels De vreemde bezoeker en Als de dood vakantie neemt.
In de loop van 1971 werd van Death Takes a Holiday een televisiefilm gemaakt met in de hoofdrollen Monte Markham, Yvette Mimieux, Myrna Loy en Melvyn Douglas. Het verhaal werd gesitueerd in een Amerikaans kuststadje in het begin van de jaren zeventig en in de openingsscène ontsnapt Grazia op het nippertje aan de verdrinkingsdood.
Regisseur Martin Brest waagde zich in 1998 aan een zwaarwichtige remake/update van de eerste verfilming onder de titel Meet Joe Black met in de hoofdrollen Brad Pitt, Claire Forlani en Anthony Hopkins. De oorspronkelijke versie duurt meer dan drie uur, maar voegt weinig toe aan het stuk of de originele verfilming buiten opzichtige locaties en een plotontwikkeling tegen een slakkengangetje. De film werd uitgebracht op DVD samen met een heruitgave in digitaal video formaat van de film uit 1934 als bonus.
En ja, ook de onvermijdelijke musicalversie is intussen een feit. Maury Yeston schreef de operette-achtige nummers (tekst en muziek) op een libretto van Peter Stone en Thomas Meehan. De musical was onder de titel Death Takes a Holiday in 2011 te zien off-Broadway (Laura Pels Theatre, New York City) en in 2017 off-West End (Charing Cross Theatre, London). Het is een charmante, maar nogal traditionele bewerking met niet bijster originele, maar wel goed gemaakte en vlot in het oor klinkende liedjes.
Hoog tijd dus voor de enige echte Toneel Heverlee versie.
Alberto Casella, geboren in Prato op 1 november 1891, was schrijver, toneelschrijver, scenarist en toneelrecensent. Zijn vader, Donnino Casella was een bekende advocaat, gehuwd met Josephine De Nicotti, met wie hij naast Alberto nog twee kinderen had: Gildo en Domenico. In november 1908 verhuisde Donnino met zijn vrouw en kinderen naar Savona.
Alberto studeerde in Prato aan het prestigieuze Convitto Nazionale Statale Cicognini, waar ook de schrijver Curzio Malaparte school liep. Al op jonge leeftijd genoot Alberto Casella enige bekendheid als schrijver van gedichten, verhalen en romans. Zijn literaire carrière werd evenwel tijdelijk onderbroken door zijn deelname aan de oorlog in Libië en vervolgens aan de Eerste Wereldoorlog. Na de val van Caporetto werd Alberto Casella door de Oostenrijkers gevangen genomen en opgesloten in het concentratiekamp van Cellelager, Duitsland.
Op het einde van de Grote Oorlog keerde Alberto Casella terug naar Savona, waar hij zich rond 1920 bekeerde tot het fascisme en op 15 augustus van dat jaar één van de oprichters was van de stedelijke afdeling van de Fascio. In september 1922 werd Casella hoofdredacteur van Liguria Nuova, het fascistisch weekblad van de Savonese federatie, dat op 1 januari 1922 verrees uit de as van A noi!
Tussen februari en juni 1923 was Alberto Casella secretaris van de Fascio van Savona. Bij de verkiezingen van 23 maart 1923 werd hij verkozen in de gemeenteraad en maakte hij deel uit van het gemeentebestuur, dat onder leiding van Umberto Poggi op 8 april van dat jaar geïnstalleerd werd.
Tijdens zijn verblijf in Savona begon Casella opnieuw te schrijven. Hij publiceerde om te beginnen een verhalenbundel onder de titel Il sadismo del cuore en maakte zijn debuut als toneelauteur met een bewerking in vier bedrijven van Vautrin van Honorè de Balzac (dat voor het eerst in 1921 werd opgevoerd in Milaan door het theatergezelschap van Ettore Paladini e Ruggero Lupi), gevolgd door Prometeo, een drama in verzen in drie bedrijven (dat voor het eerst in 1923 werd opgevoerd in Venetië door het theatergezelschap van Luigi Carini).
Kort daarop schreef Casella de tragische fabel La morte in vacanzadie met groot succes voor het eerst werd opgevoerd op 10 augustus 1923 in het theater Niccolini in Firenze door het gezelschap van Ruggero Ruggeri, Lyda Borrelli en Virgilio Talli. De impact van dit werk van Casella was zo groot dat het al snel werd opgepikt door theaters in de Verenigde Staten en daar een eigen leven begon te leiden.
In de daarop volgende jaren schreef Casella La bocca chiusa (in 1925 voor het eerst opgevoerd in Milaan door het gezelschap van Virgilio Talli), Parentesi chiusa (in 1925 voor het eerst opgevoerd door het gezelschap Calò), Il deviamento del direttissimo (in 1926 voor het eerst opgevoerd door het gezelschap Calò), Corto circuito, Le ombre del cuore, La scure nel ceppo (die alle drie werden opgevoerd in de jaren 1925 en 1926) en Parentesi aperta (opgevoerd in 1927). Nadat hij al die tijd met zijn echtgenote Elina Eva Serre in Savona had gewoond in appartement 7 op het adres via Paleocapa nr. 10, verliet hij deze stad voorgoed in september 1929 om zich te vestigen in Milaan.
Casella schreef vervolgens samen met Tatiana Pavlova L’imperatrice si diverte (in 1934 voor het eerst opgevoerd in Milaan door het gezelschap Pavlova – Cialente) en samen met Mario Buzzichini Anche a Chicago nascono le violette (in 1938 voor het eerst opgevoerd in Milaan door het gezelschap Tofano – Maltagliati). In de daarop volgende jaren oriënteerde Casella zich naar de cinema en schreef hij de scenario’s voor de films Il Romanzo di un giovane poveroen Mater Dolorosa (1943) en La fornarina (1944).
Naar het einde van de Tweede Wereldoorlog legde Casella zich toe op het schrijven van hoorspelen (onder andere Mio figlio ha un grande avvenire uit 1952). Hij regisseerde ook de eerste dramaserie op televisie Il dottor Antonio met Corrado Pani, die werd uitgezonden van 16 november tot 7 december 1954). Als theatercriticus schreef hij voor Il Giorno, Orizzonti, Il Buonsenso, La Gazzetta delle Arti e Politeama.
Alberto Casella stierf in Castelfusano, in de provincie Roma, op 10 september 1957.
Walter Ferris werd geboren in Green Bay, Wisconsin op 23 april 1882 als de zoon van de succesvolle zakenman en dominee Hiram Jones Ferris en diens vrouw Harriet Sanborn. Hij groeide op in Columbus, Wisconsin met vier broers en zussen. Hij liep school in het college van Beloit en studeerde aan de Yale Divinity School omdat zijn moeder absoluut wou dat één van haar zoons dominee werd. Eens afgestudeerd werd Walter Ferris inderdaad dominee in Whitneyville, Connecticut, een voorstad van New Haven. Maar hij verloor naar eigen zeggen zijn roeping en begon een carrière als leraar. Bij een partijtje bridge won hij een school, die diep in de schulden stak, maar hij verplaatste ze en maakte er een succes van. Al in Yale had hij kennis gemaakt met Alice Cheney, de dochter van een rijke arts uit New Haven, die als pianiste afstudeerde aan de Yale School of Music en drie jaar ouder was dan hij. Ze trouwden en kregen tussen 1910 en 1918 drie zonen en een dochter. Maar het huwelijk kwam in woelig water omdat Ferris graag naar de vrouwen keek en zijn echtgenote van het jaloerse type was. Ze scheidden kort voor 1920, maar enige tijd later raakte Ferris betrokken in een zwaar auto-ongeval waarbij hij alle botten in zijn gezicht brak. Alice dook weer op om haar ex-echtgenoot te verzorgen. Ze verzoenden zich en hertrouwden. Tot 1929 ging alles goed. Walter bracht echter alsmaar meer tijd door in New York om te schrijven. In 1928 ging zijn eerste stuk, The First Stone, in première in het Civic Repertory Theatre op Broadway. Vermoedelijk was het in de theatermiddens, waarin hij vertoefde, dat hij Violet Kemble-Cooper leerde kennen, een gerespecteerde toneel- en filmactrice uit een Brits theatergeslacht. In de lente van 1929 scheidden Walter en Alice voor de tweede en laatste keer. Walter trouwde met Violet Kemble-Cooper in 1933. Aanvankelijk leidden ze een luxe leven in Los Angeles, maar toen Kemble-Cooper halfweg de jaren vijftig de eerste symptomen vertoonde van de ziekte van Parkinson ging het snel bergaf. Ze verloren al hun bezittingen en moesten hun intrek nemen in een klein appartementje. Walter bleef zijn zieke vrouw verzorgen en kon daardoor weinig werken. Ze overleed in 1961 na een hersenbloeding, die haar drie maanden aan haar bed kluisterde. Walter Ferris, die kort voor de dood van Violet, zelf een hersenbloeding had gekregen, overleefde nog enkele jaren met de steun van zijn zoon Stuart en het Motion Picture Welfare and Relief Fund. Hij overleed in Los Angeles, California op 2 september 1965.
Walter Ferris ging de geschiedenis in als de man die in 1929 La Morte in vacanza van Alberto Casella (behoorlijk ingrijpend) bewerkte voor het Amerikaanse publiek. De overige toneelwerken die van hem bekend zijn, dateren van kort voor Death takes a holiday: The First Stone (1928) en Judas (1929, samen met Basil Rathbone). In de jaren ‘30 van de vorige eeuw werkte hij vooral als scenarist en script dokter in Hollywood, onder meer voor Maid of Salem (1937), de Shirley Temple-vehikels Heidi (1937) en The Little Princess (1939), A Yank at Oxford (1938) en de familiefilm Swiss Family Robinson (1940). Hij werkte met Shirley Temple aan drie van haar films en noemde haar “one of the finest actresses of all time”. Na 1940 droogde het werk op en was hij nog maar betrokken bij een tweetal films.
Ik wilde al langer een voorstelling maken, waarin de dood centraal stond, maar ik vond niet meteen een stuk dat kon uitdrukken wat ik daarover wou vertellen.
Tot ik in 2010 toevallig bij het rondsurfen ontdekte dat de film Meet Joe Black uit 1998 gebaseerd was op een Italiaans toneelstuk van de mij totaal onbekende Alberto Casella. De tekst van het origineel bleek aanvankelijk nogal moeilijk te vinden en bij het lezen van de Amerikaanse bewerking van Walter Ferris was ik niet meteen overtuigd.
Uiteindelijk vond ik in de Leuvense universiteitsbibliotheek de Italiaanse tekst van Casella (ondertussen staat hij gewoon integraal op het internet), waarvan TH-er en italofiel Hubert Vanhellemont tijdens een verblijf in Firenze een ruwe vertaling maakte. Het origineel had een onmogelijke bezetting met niet minder dan 19 rollen, maar bleek wel een aantal interessante elementen te bevatten, die in de Amerikaanse bewerking verdwenen waren. Zo werd duidelijk gemaakt dat bij de aanvang van het stuk al die jonge mensen op het landgoed van de hertog aanwezig zijn om te repeteren voor La figlia di Iorio, een klassiek Italiaans toneelstuk van Gabriele d’Annunzio, en dat zich onder de personages ook een schilder en een schrijver bevonden, die de kunsten vertegenwoordigden. Bovendien waren er verwijzingen naar de schilderijen van de Zweed Anders Zorn en naar de muziek van Sibelius, Debussy en Schubert.
Ik besefte dat ik mij zou moeten verdiepen in de wijze waarop de verpersoonlijkte dood in de kunstgeschiedenis tot leven werd gebracht. Daarbij bleek het uitstekende boek Dood en opstanding van Enrico De Pascale, uitgegeven in de reeks Kunstbibliotheek bij Ludion, van onschatbare waarde. Thema’s als de dodendans (danse macabre), de dood en het meisje (der Tod und das Mädchen), de dood als schaduw (l’Ombra/the Shadow, zoals het personage van de Dood in het stuk genoemd wordt) maakten duidelijk dat de toneeltekst van Casella was ingebed in een lange traditie van verhalen over de Dood, waarvan de oudste wortels zich bevinden in de mythe van Persephone en Demeter.
Finaal kwam het inzicht dat dit in belangrijke mate een stuk is over willen, kunnen en durven loslaten en over de pijn die daarmee gepaard gaat. De onderstaande citaten uit het Hooglied en uit één van de mooiste gedichten van d’Annunzio zijn een perfecte illustratie van de strijd tussen Eros en Thanatos die op vele niveaus in deze toneeltekst verweven zit.
De enscenering, waaraan op het ogenblik dat ik dit schrijf nog met man/vrouw en macht gewerkt wordt, wil het beste van dit alles combineren in een unieke mix, die de Italiaanse origine van het stuk niet uit de weg gaat, de visie van Casella respecteert en hopelijk u als toeschouwer zal aanspreken. Graag tot op één van de voorstellingen.
Draag mij als een zegel op je hart,
als een zegel aan je arm:
want de liefde is sterk als de dood,
met de onverbiddelijkheid van het dodenrijk sluit zij ieder ander buiten.
Haar vonken zijn bliksemschichten, vlammen van de Heer.
Hooglied, 8, vers 6
Voglio un amore doloroso, lento,
che lento sia come una lenta morte,
e senza fine (voglio che più forte
sia de la morte) e senza mutamento.
Voglio un letto di porpora, e trovare
in quell'ombra giacendo su quel seno,
come in fondo a un sepolcro,
l'infinito.Ik wil een pijnlijke liefde, traag,
zo traag als een trage dood,
en zonder einde (ik wil dat ze sterker
is dan de dood) en onveranderlijk.
Ik wil een bed van purper, en
in die schaduw vinden, geborgen in die schoot,
als op de bodem van een graf,
de oneindigheid.
Uit: Sopra un "Erotik" (di Edvard Grieg)
van Gabriele d’Annunzio
Geert Stabel is in 1963 geboren in Leuven. Zijn interesse voor toneel ontstond in de laatste jaren van de middelbare school, toen hij de kans kreeg om mee te werken aan verschillende producties van Thespikon, het amateurtoneelgezelschap van het Sint-Pieterscollege in Leuven.
Intussen is hij sedert jaren lid van Toneel Heverlee, waar hij als acteur (ondermeer in Oud Speelgoed, Suddenly, last summer, Ariadne, Ja ja maar nee nee, Romeo en Julia, Drie Zusters, Heuvels van Blauw en recent nog Een poppenhuis) en regisseur actief is en bovendien lang mee heeft ingestaan voor de programmatie.
Zijn debuut als regisseur maakte hij in 1998 met de eenakter Schimmenspel van Noël Coward. In 2002 regisseerde hij Charlotte of de Mexicaanse nacht van Liliane Wouters, dat hij zelf uit het Frans vertaalde. Het stuk werd in 2005 hernomen bij De Catharinisten, een amateurgezelschap in Aalst.
Eind 2006 ging bij Toneel Heverlee Enchanted April van Matthew Barber in première, opnieuw in een eigen vertaling en regie van Geert. Deze voorstelling werd genomineerd voor de Euripidesprijs, de Leuvense toneelprijs voor de beste amateurtoneelvoorstelling van het seizoen en Eva Van Hoecke won voor haar vertolking van Rose Arnott in die productie het Fiere Margrietjuweel, de prijs voor de beste acteerprestatie van dat seizoen. Ook deze voorstelling kreeg in november 2008 een tweede leven in Aalst.
Met Harvey van Mary Chase waagde Geert zich in 2010 aan een komedie van een aparte klasse omwille van de maatschappijkritische ondertoon en de soms sprookjesachtige sfeer. De jury van het Provinciaal toneeltornooi rangschikte deze voorstelling in de categorie Uitmuntendheid.
En nu haalt hij De Dood neemt vakantie van onder het stof, een tragische fabel van Alberto Casella en Walter Ferris. Opnieuw geen alledaags stuk en een heuse uitdaging voor regisseur en spelers.
Met: Aure Adams, Bernard De Ruyver, Jan Moons, André Smout, Lore Vandendriessche, Hubert Vanhellemont, Lieve Van Isterdael, Michiel Vossen, Esther Wallace
zat 27 jan, vrij 2 en zat 3 feb 2018 om 20:15
zon 4 feb 2018 om 15:15